Loflied van het recht

1.

Ik zal van goedertierenheden zingen,

de lof van ’t recht niet in mijn hart bedwingen.

U geef ik in mijn psalmgezang de eer,

U prijs ik, HEER!

2.

Ik zal verstandig in oprechtheid werken;

wanneer zal ik Uw komst tot mij bemerken?

Met heel mijn hart heb ik mijn huisbeleid

U toebereid.

3.

Geen woord van Belial is voor mijn ogen,

geen wetteloze zaak zal ik gedogen.

Ik haat het doen van die afvallig zijn,

het is niet mijn.

4.

In wie mij een verkeerde zin zal blijken,

dat boze hart zal van mij moeten wijken;

de mens die kwaad doet is mij groot verdriet,

hem mag ik niet.

5.

De achterklappers zal mijn toorn verzwelgen,

die stiekem lasteren zal ik verdelgen.

Die trots van hart met hoge ogen ziet,

verdraag ik niet.

6.

Mijn oog zal steeds op de getrouwen letten,

die mensen zal ik bij mijn zetel zetten.

Hij zal mij dienen, die oprechtheid toont

die in hem woont.

7.

Bedriegers zullen in mijn huis niet blijven,

wie leugen spreekt, die zal ik van mij drijven;

de mensen die niet in de waarheid gaan,

neem ik niet aan.

8.

Ik zal de goddelozen alle morgen

verdelgen, in de Godsstad zal ik zorgen

dat iedereen die daar het onrecht doet

verdwijnen moet.


Psalmen, 101.