Klacht en vertrouwen

1.

HEERE, o, hoor mijn gebeden,

laat mijn roepen tot U treden,

hoor mij en verberg U niet,

als U mijn benauwdheid ziet,

neig Uw oren tot mijn klagen.

Want als rook vergaan mijn dagen;

zie mijn beenderen verbranden,

haast U, red mij uit de banden.

2.

Zie mijn hart, het is geslagen,

dor als gras door al de plagen,

zelfs mijn voedsel at ik niet,

door mijn zuchten en verdriet.

Uitgeteerd door al het wenen,

ligt mijn vel over mijn benen.

Eenzaam sta ik te verkwijnen

als de roerdomp der woestijnen.

3.

Als een bosuil in de bomen

zit ik waar geen mensen komen,

Als een musje op het dak

waak ik, als een schuwe kwak,

als mijn vijanden mij smaden,

met hun hoon mij overladen,

tegen mij voortdurend razen

als onzinnigen en dwazen.

4.

As heb ik als brood genomen,

en ik drink mijn tranenstromen,

door Uw toornig aangezicht;

want U hebt mij opgericht,

en mij weer teruggeslagen.

Als een schaduw zijn mijn dagen

in het duister weggegleden,

snel verdorren al mijn leden.

5.

Maar U, HEER, zult eeuwig wezen,

al Uw werken zal men vrezen

van geslacht tot op geslacht.

Daarom heb ik U verwacht:

U zult opstaan, ons beschermen,

over Sion U ontfermen.

Want de tijd is aangebroken:

Uw genade is ontloken.

6.

Want met liefde zien Uw knechten,

om haar stenen op te rechten;

wenen om ’t gebroken huis,

medelijdend met haar gruis.

Heidenen zullen dan vrezen,

zien hoe groot Uw Naam zal wezen.

Koningen van heel de aarde,

zien hoe U haar weer vergaarde.

7.

Dan zal men de HEERE vrezen,

als de stad gebouwd zal wezen,

God in heerlijkheid verschijnt,

als het volk dat nu verkwijnt,

hun gebed heeft opgeheven.

Dat zal worden neergeschreven

voor de volgende geslachten;

ja, zij mag Gods hulp verwachten.

8.

Als de HEERE uit de hemel

het onrustig aards gewemel

uit Zijn heiligdom aanschouwt

en hun lijden Hem berouwt.

De gevangenen hoort zuchten

als zij biddend tot Hem vluchten

om hen uit de wrede kaken

van de dood weer los te maken.

9.

Opdat men de Naam des HEEREN

weer in Sion zou vereren,

en de grote Naam van Hem

in de stad Jeruzalem

al de volken zou vertellen

die daar Sion vergezellen,

en alwaar de koninkrijken

hun ontzag Hem laten blijken.

10.

Al mijn kracht en vrolijkheden

heeft Hij op de weg vertreden,

en mijn dagen ingekort,

al mijn krachten zijn verdord.

Ik was zwaar geslagen, zeide

tot de HEER die mij zo leidde:

Houd nu op van mij te plagen,

maak geen einde aan mijn dagen.

11.

Van geslachten tot geslachten

Zijn Uw jaren en Uw krachten;

Die de aarde hebt gegrond,

door de woorden van Uw mond,

en de hemelen gegeven

grote Schepper van het leven.

Zullen zij als rook verdrijven,

HEERE, U zult staande blijven.

12.

Allen zullen zij verouden,

als een kleed niet staande houden;

U verandert hun gelaat

trekt hen weg als een gewaad.

Maar U hebt als eeuwig Wezen,

geen verandering te vrezen.

Al Uw jaren en Uw dagen

zullen al de tijd verdragen.

13.

Al Uw knechten met hun zonen

en hun dochters zullen wonen

in het huis, in eeuwigheid

hen bevestigd en bereid.

Die uit hen zijn voortgekomen

hebben deze plaats genomen

om voor Uw gezicht te leven,

U hebt Sion hen gegeven.


Psalmen, 102.